Van lompen tot papier
De vervaardiging van handgeschept papier
Foto's zijn gemaakt in het Nederlands Openlucht Museum
De watermolen in het Nederlands Openlucht Museum met de naam Marten Orges boven de toegangsdeur, een van de
bekendste papiermakers van de Veluwe. In de houtconstructie zijn de
openstaande luiken te zien waarmee de wind door de droogzolder kan waaien.
De grondstof voor papier is lompen. Linnen lompen voor het maken van wit
schrijf- en drukpapier, katoenen lompen voor pakpapier. Hier worden ze, vroeger vaak door
kinderen, verscheurd tot kleine snippers en ontdaan van knopen e.d.
Vervolgens gaan de snippers onder de hamers in deze hamerbakken. De hamers
worden door het waterrad aangedreven en zorgen ervoor dat snippers
fijngestampt worden tot losse vezels.
Tijdens het stampen wordt water
toegevoegd en vuil water afgevoerd om meteen de stof te wassen. Dit proces duurt
zes tot twaalf uur en ging vroeger dag en nacht door. Papiermolens hadden
drie tot zes hamerbakken, afhankelijk van de hoeveelheid vermogen die met
het waterrad opgewekt kon worden (gemiddeld zo'n 3 PK). Uit het aantal
bakken valt het soort papier af te leiden dat geproduceerd werd. Een
zesbaks molen vervaardigde schrijfpapier, een vijfbaks molen drukpapier,
een drie- of vierbaks molen pakpapier.
In 1673 deed de hollander zijn intrede. Dit is een machine waarin de
lompen snippers drie keer zo snel tot vezels vermalen worden dan in de
hamerbakken. De hollander is een ovale bak waarin het stof circuleerd door
het draaien van een rol met ijzeren ribbels (op de foto zit de rol onder
de houten kap). Deze rol wordt door het waterrad aangedreven en maalt het
stof fijn.
Toch bleven in de kleinschalige bedrijven op de Veluwe de
hamerbakken nog lange tijd in trek. Enkele bedrijven combineerde
hamerbakken en hollander, zoals te zien is in het Openlucht Museum. In de
hamerbakken werd dan halfstof geproduceerd om verder in de hollander tot
heelstof te worden verwerkt. Zodoende werd toch aanzienlijke tijdswinst
geboekt. Als alle griebeltjes uit het stof fijngemalen zijn wordt het
overgegoten in de stofkuip. Daar kan er eventueel nog kleurstof worden
toegevoegd om bijvoorbeeld blauw papier te maken.
Stof uit de stofkuip wordt overgebracht naar de schepkuip waaruit het
papier geschept wordt. Dit gebeurd met een schepvorm, een soort fijnmazige
zeef, waarmee de vezels uit het stof worden geschept. Even schudden zodat
het water door het stof terugloopt en de vezels zich vermengen. Wat
achterblijft is een dunne laag papierstof, oftewel een vel papier.
Door een albeelding te weven in het fijne gaas van de schepvorm, ontstaat
een verdikking die in het vel papier juist voor een verdunning zorgt. Dit
is de manier om een watermerk in het papier aan te brengen. Vaak was dat
een handelsmerk waaruit (ook nu nog) de maker van het papier kan worden
afgeleid.
Vervolgens wordt de schepvorm omgedraaid afgedrukt tegen een vilten doek,
waarbij het vel papier achterblijft. Dit wordt ook wel koetsen genoemd
(naar het Franse coucher). Vroeger werd het scheppen en koetsen vaak door
twee personen uitgevoerd, de schepper en de koetser. Op de
stapel wisselen vellen papier en vilten doek elkaar af.
Vervolgens worden de vellen onder de pers (de natpers) gelegd om al het
water eruit te persen. Het voltallige personeel moest meewerken om de pers
zo veel mogelijk aan te draaien. Daarna kan de legger de nog
enigzins vochtige vellen papier van het vilt nemen en opstapelen in
stapels van 500 vel papier. Hierna wordt het papier nog een aantal maal
onder de droogpers geperst en overgestapeld. Op de foto is de droogpers te
zien.
Uiteindelijk wordt het papier op de hangzolder verder gedroogd. Om goed
schrijfpapier te krijgen werden de vellen nog door een lijmbak met
dierlijke lijm gehaald en daarna opnieuw gedroogd. Daarna worden de 500
vellen papier verpakt om zodoende een riem te vormen. De droogpers wordt
nogmaals gebruikt om een mooi pak te krijgen.